Een onderwijsinstelling moet verplicht een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering en rechtsbijstand hebben. Deze worden meestal samen in één polis aangegaan en gelden voor zowel leerkrachten als leerlingen tijdens de schooluren en tijdens de weg van en naar de school.
Zowel leerlingen, voornamelijk hun ouders, als leerkrachten hebben het recht om de schoolpolis in te kijken wanneer zij zich vragen stellen bij hun verzekering.
De school zal niet altijd aansprakelijk zijn voor de fouten die haar leerkrachten begaan. Als aansteller is de school niet aansprakelijk als de leerkracht een opzettelijke fout, een zware fout of een gebruikelijke lichte fout begaat.
Er moet ook verwezen worden naar de wet van de 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersoon.
Ingevolge deze wet kunnen leerkrachten, zowel van het vrij onderwijs als van het officieel onderwijs, enkel worden aangesproken voor schade die zij in uitoefening van hun functie aan hun onderwijsinstelling of aan derden te berokkenen, mits lastens hen een opzettelijke fout, een zware fout of een gewoonlijk voorkomende lichte fout kan worden bewezen.
Deze beperking in de aansprakelijkheidsregels van artikel 1384 Burgerlijk Wetboek bestonden reeds voor de werknemers met een contractuele rechtspositie in de privé en in de overheidssector en dit ingevolge artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet. teneinde de begrippen opzettelijke fout, zware fout en gewoonlijk voorkomende lichte fout verder te verduidelijken, kan het derhalve volstaan te verwijzen naar de rechtspraak op basis van artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet (zie bijvoorbeeld rechtskundig weekblad 2003-2004 pagina 170-172).
Onderwijsinstellingen van elk net zijn aansprakelijk als aanstellers voor de schade die door hun ondergeschikte leerkrachten in de uitoefening van een functie aan derden wordt berokkend.
Artikel 1384, lid 4 B.W. legt een vermoeden van aansprakelijkheid ten laste van de onderwijzers voor de schade door hun leerlingen veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.
Door de bepaling van artikel 1384, lid 5 B.W. houdt elke aansprakelijkheid op indien de aansprakelijke persoon bewijst dat hij de daad die tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft niet heeft kunnen beletten. Het vermoeden van aansprakelijkheid berust aldus op een persoonlijke fout van de onderwijzer en kan enkel door het tegenbewijs van die fout worden omgekeerd.
Over de volgende onderwijzers hebben we het dan:
- louter onderwijs in schoolverband;
- naschools onderwijs, muzieklessen, tekenlessen, artistieke lessen, zedelijke lessen, godsdienstonderricht, technische lessen, kortom elke georganiseerde kennisoverdracht (Cass., 3 december 1986, R.W., 1987-88, 54; J.T., 1987, 196; Pas., 1987, I, 410; Arr. Cass., 1986-87, 442).
- opvoeders en toezichthouders van onder meer mentaal gehandicapten en van door de Jeugdrechtbank geplaatste minderjarigen, jeugdleiders, stagemeesters, sportmonitoren.
Toch is er rechtspraak die de aansprakelijkheid van de jeugdleiders en opvoeders van gehandicapten verwerpt dan wel aan strikte voorwaarden koppelt (zie de aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, dossiers tijdschrift van vrede en politierechters, 2007, pagina 41)
Uit het bovenstaande blijkt natuurlijk het nut van een goede rechtsbijstandsverzekering. Als de school wordt gedagvaard, zal de verzekeraar namelijk bemiddelen en in geval van proces de advocaat betalen. Wordt een leerkracht persoonlijk gedagvaard en de school vindt dat haar belangen mee op het spel staan, kan zij ook hier een beroep doen op haar rechtsbijstandsverzekering. Als de polis ruim genoeg is opgevat, kan dat. Anders kan de leerkracht nog putten uit zijn eigen rechtsbijstandsverzekering, die vaak in de familiale polis vervat zit. Vroeger bevatten rechtsbijstandspolissen wel heel wat beperkingen, maar daar is de laatste tijd verandering in gekomen.